Marco Polo vond Sri Lanka ‘het mooiste eiland ter wereld'. Tegenwoordig is dit tropische paradijs bezaaid met littekens van twintig jaar burgeroorlog. Sinds kort gloort er hoop: de rebellerende Tamil Tijgers en de Sri Lankaanse regering praten over vrede. De wapenstilstand is een succes, en er kan weer vrij gereisd worden. De vluchtelingen merken het meest van het staakt-het-vuren: ze kunnen terug naar huis. Al waagt slechts een klein deel zich daaraan. Volg de voetsporen van Azhagi, die terugkeerde naar haar geboortegrond.
Marco Polo vond Sri Lanka ‘het mooiste eiland ter wereld’. Tegenwoordig is dit tropische paradijs bezaaid met littekens van twintig jaar burgeroorlog. Sinds kort gloort er hoop: de rebellerende Tamil Tijgers en de Sri Lankaanse regering praten over vrede. De wapenstilstand is een succes, en er kan weer vrij gereisd worden. De vluchtelingen merken het meest van het staakt-het-vuren: ze kunnen terug naar huis. Al waagt slechts een klein deel zich daaraan. Volg de voetsporen van Azhagi, die terugkeerde naar haar geboortegrond.
Hier stopt de weg en begint de jungle. Het bulderen van de branding, een paar honderd meter verderop, klinkt zachtjes op de achtergrond. Links wiegt het groen van de jungle in zijn duizend-en-een kleurschakeringen zachtjes heen en weer. De zengende hitte doet de lucht trillen.
Hier, bij het plaatsje Trincomalee aan de oostkust van Sri Lanka, ligt het laatste checkpoint van het regeringsleger en begint het gebied van de Tamil Tijgers. In tegenstelling tot andere checkpoints stelt deze niet zoveel voor – alsof het leger niet veel geeft om dit stuk land. Geen prikkeldraad, geen schuttersputjes, geen mijnenveld. Het checkpoint is een houten huisje, opgetrokken van gekapte palmboomstammen met rieten dak en een nauwe spleet waardoor twee soldaten de hele dag verveeld voor zich uitstaren. Elke ochtend om zeven uur worden de twee soldaten door een legertruck gebracht, en elke middag om vijf uur worden ze weer opgehaald. ’s Nachts zijn er geen soldaten. Te gevaarlijk: als de schemering inzet, komen de Tamil Tijgers uit de jungle en maken zij de dienst uit. Zo gaat dat al jaren, wapenstilstand of niet.
Tegenover dit laatste checkpoint woont Azhagi. Ze is tweeëntwintig, Tamil en sinds enkele maanden terug op haar geboortegrond. Twaalf jaar geleden vluchtte ze hiervandaan. De oorlog, toen al zeven jaar aan de gang, was grotendeels aan haar erf voorbijgegaan. Totdat de Tijgers ’s nachts Azhagi’s Singalese buren aanvielen. De wraak van het leger en omwonende Singalezen dwong haar familie op de vlucht naar de Wanni, een gebied in het noorden van Sri Lanka. Daar hebben de Tamil Tijgers de touwtjes stevig in handen. Wat Azhagi trouwens weinig bestaanszekerheid opleverde. In totaal heeft ze zes keer moeten vluchten. Nu eens voor het oprukkende leger, dan weer voor aanhoudende bombardementen. Soms woonde ze in een vluchtelingenkamp, soms in andermans huis.
Het conflict
De etnische onmin tussen Tamils en Singalezen bestaat sinds mensenheugenis. De Britse kolonisator paste dan ook handig de taktiek van verdeel-en-heers toe en bevoorrechtte de Tamil-bevolking (een minderheid) boven de Singalese bevolking (de meerderheid). Tamils waren hoger opgeleid en hadden betere banen. Na de onafhankelijkheid (1948) probeerden de nieuwe Singalese machthebbers het tij te keren, bijvoorbeeld door hogere universitaire toelatingseisen te stellen aan Tamils. Singalees werd in 1956 de enige officiële taal. In 1983 ontplofte het kruitvat en begon de slepende oorlog tegen de Tamil Tijgers die een eigen staat wilden. Er vielen meer dan 65 duizend doden en een veelvoud daarvan raakte gewond of verminkt. Anderhalf miljoen Sri Lankanen – op een bevolking van bijna twintig miljoen – sloegen op de vlucht. De Sri Lankaanse overheid kan de lasten (droge rantsoenen van rijst en suiker) van de 726 duizend binnenlandse vluchtelingen nauwelijks dragen, ook al draagt de Europese Unie 3,35 miljoen euro bij.
De wortels van het conflict liggen diep. De boeddhistische Singalezen zijn met 74 procent van de bevolking de meerderheid, maar voelen zich een minderheid omdat enkele zeemijlen verderop zo’n zestig miljoen hindoe-Tamils in de Indiase deelstaat Tamil Nadu wonen. Menig Singalees vreest dat de hindoe-Tamils uit zijn op het verdrijven van het boeddhisme en het vernietigen van de heilige boeddhistische plaatsen op Sri Lanka.
Nu is ze weer thuis. Bij de wapenstilstand van februari werd afgesproken dat elke Sri Lankaanse staatsburger vrij kan reizen en naar zijn geboortegrond mag terugkeren. Azhagi is blij met de vrede – “we hadden nooit, nooit gedacht ons erf terug te zien” – maar ook bang. “Hoe lang kunnen we hier blijven? Wanneer beginnen de gevechten weer?”, zegt ze. We zitten voor het huisje van haar familie. Haar moeder en twee tantes komen erbij zitten; een horde kinderen kijkt giechelend van een afstandje toe. Het stof waait over de kale akker. Om ons heen staan de karkassen van verlaten huisjes.
“De eerste minuut na onze aankomst schrok ik me dood”, zegt Azhagi, “Alles was droog en dor. Overal lag afval van de soldaten.” De afgelopen maanden is er weinig veranderd. “We hebben geen geld om zaad te kopen en er is te weinig water voor irrigatie.” Soms werkt ze voor geld op het land van anderen, maar meestal is ze thuis en doet ze niets. De hele dag zit ze tegenover de soldaten van het checkpoint. De soldaten vervelen zich en Azhagi verveelt zich, maar ze praten nooit met elkaar: Azhagi spreekt Tamil, en de soldaten spreken Singalees. Ze is bang voor de soldaten aan de overkant. “Een van mijn broers is door het leger vermoord. Hij had een reispas om naar het Zuiden te gaan. Bij een checkpoint is hij voor het laatst gezien.”
Vrede?
Niemand weet of het vrede wordt – ook LTTE-leider Velupillai Prabhakaran en premier Ranil Wickremesinghe niet. In de bijna twintigjarige oorlog is geen enkel staakt-het-vuren met zulke vergaande afspraken – met name vrij verkeer van personen en goederen – zo succesvol geweest. Toegegeven: er zijn wederzijdse schendingen van het bestand, maar het uitblijven van represailles en escalatie geeft hoop. Vorige maand begonnen de vredesonderhandelingen in Thailand. Analisten zijn sterk verdeeld over de prognoses, maar over een ding is iedereen het eens: dit is een historische kans en tegelijkertijd een dubbeltje op z’n kant.
S. Puleedevan, kopstuk van de politieke tak van de LTTE en coördinator voor vredesproces: “De LTTE is zeer tevreden met het verloop van het staakt-het-vuren. Wij worstelen nog steeds met de vraag of de regering te vertrouwen is – het zal niet de eerste keer zijn dat de regering afspraken breekt. Wij willen voor de komende twee jaar een interim-regering in de Tamil-gebieden, geleid door de LTTE, zodat premier Wickremesinghe tijd heeft consensus in het Zuiden te bereiken. Ons uitgangspunt is anders dan twintig jaar geleden: er zijn condities denkbaar waarbij vrede belangrijker is dan een onafhankelijk Tamil Eelam. Maar het welbevinden en de waardigheid van de Tamils zal altijd voorop staan.”
Jehan Perera, van de lokale hulporganisatie National Peace Council: “Beide partijen zijn na twintig jaar moegestreden en zo goed als failliet: ze hebben weinig andere keus dan met elkaar te praten. Toch ben ik ‘voorzichtig optimistisch’, zoals de Noorse bemiddelaars dat uitdrukken. Een groot obstakel op de weg naar vrede is het creëren van consensus in het Zuiden. Niet alleen tussen de president en de premier, maar ook binnen de Singalese bevolking. Daarnaast is het Oosten een groot probleem. Hier leven Singalezen, moslims en Tamils op gespannen voet met elkaar. Het zal heel moeilijk worden om daar tot een duurzame oplossing te komen.” Kingsley De Silva, nestor van de Sri Lankaanse geschiedkunde en boegbeeld van Singalees conservatisme: “Vergeet nooit dat de Tijgers nietsontziende terroristen zijn. Ze zullen elke afspraak breken als hen dat dichter bij hun doel brengt. Daarnaast zie ik niet in waarom het leiderschap van de LTTE zijn machtspositie zou riskeren door op termijn democratie in haar gebieden toe te laten, een van de belangrijkste eisen van de regering. De Tijgers moeten dan democratische Tamil-partijen naast zich dulden – precies die partijen die ze de afgelopen twintig jaar met bomaanslagen om zeep probeerden te brengen.”
Risico’s
Azhagi is een van de ruim honderdduizend binnenlandse vluchtelingen die terugkeerden sinds het staakt-het-vuren in februari. Zo’n vijfhonderdduizend anderen wachten af wat de vredesonderhandeling in Thailand (zie kader ‘Vrede?’) zullen brengen. In het nabijgelegen India leven nog eens 120 duizend van de in totaal 920 duizend buitenlandse vluchtelingen. De overgrote meerderheid van de binnenlandse vluchtelingen is Tamil. De meesten, waaronder Azhagi, leefden in de Wanni. De 25 duizend gevluchte Singalezen en de 120 duizend moslims die door de Tamil Tijgers gedwongen zijn de Wanni te verlaten keren niet terug. Zij vertrouwen de Tamil Tijgers voor geen cent.
Terugkerende vluchtelingen nemen grote risico’s: ze verlaten een min of meer veilige plek en kruipen, zoals Azhagi het verwoordt, “in de kom van de vijzel”. Wie besluit terug te gaan en wie niet? Wat laten ze achter? We volgen het spoor terug naar enkele plaatsen van Azhagi’s oorlog.
{image:2744}
Een uur rijden vanaf Azhagi’s huis ligt Nilaveli Welfare Centre. De naam ‘welfare’ is op z’n zachtst gezegd misleidend: dit vluchtelingenkamp is een grote zandbak met dicht op elkaar gebouwde rieten huisjes. De regering deelt bonnen uit waarmee rantsoenen opgehaald kunnen worden, maar die rantsoenen zijn regelmatig niet voorradig.
Voor zijn hutje zit Chandra Jayankuma (56). Hij is een van de 185 duizend binnenlandse vluchtelingen die in dit soort ‘centra’ leven. De overige vluchtelingen wonen bij familie of vrienden. In april keerde Jayankuma terug uit de Wanni. In tegenstelling tot Azhagi – die hier een maand leefde – durft hij niet terug naar zijn eigen grond. “Het leger”, antwoordt Jayankuma kortaf op de vraag waarom hij niet terug gaat. “Zolang het leger bases in de buurt heeft, zijn Tamils ’s nachts niet veilig.” Komt er vrede? “Ik denk het niet. Hier in de buurt versterkt het leger zijn bases en de Tijgers ronselen weer soldaten, zelfs in dit kamp. Dat doen ze niet voor niets.” Waarom gaat hij niet terug? “In de Wanni is tekort aan alles.”
Menens
Omantai – de belangrijkste grensovergang tussen het Zuiden en Noorden. Het schier eindeloze traject van controles wordt afgesloten met een bord: ‘The Sri Lankan Army Loves Peace’. Een soldaat leunt er nonchalant tegenaan en rookt een sigaret. Het is het laatste teken van het leger voordat de fameuze A9 de stoffige vlaktes van de Wanni doorkruist. De A9 loopt van Kandy naar het noordelijke Jaffna, de culturele hoofdstad van de Tamils die nu in handen is van de regering. De A9 is de levensader van Jaffna én de Wanni. Jarenlang is om deze ‘Road to Victory’ gevochten, en toen bekend werd dat de weg heropend werd, veerde heel Sri Lanka op: nu is het menens. Personen en goederen kunnen vrijelijk vervoerd worden. Ook batterijen, kunstmest en cement: jarenlang verboden artikelen omdat de Tijgers er bommen en bunkers van kunnen maken.
De slagboom gaat achter ons dicht en we betreden de Wanni, het land waar Azhagi het grootste gedeelte van haar leven gewoond heeft. Voor het eerst sinds jaren kan in de Wanni – ook door journalisten – vrij gereisd worden.
Wegwerkers repareren de granaatkraters. De nummerborden van hun vrachtwagens verraden dat ze voor de regering werken. Want vergis je niet: de regering beschouwt de Wanni nog altijd als haar grondgebied. ‘Natural Water and Drainage Support, funded by the Ministry of Agriculture, Colombo’ staat op een bord voor een kantoortje. Docenten op scholen krijgen salaris uit Colombo. De overheid deelt sinds 1948 voedsel uit aan de armen en is dat tot op de dag vandaag blijven doen, ook in de Wanni.
Daarnaast heeft de LTTE (Liberation Tigers of Tamil Eelam, zoals de Tijgers voluit heten) zijn eigen overheid. Verkeerspolitie met emblemen van de Tijgers voeren snelheidscontroles uit en delen bonnen uit, zelfs aan bussen van de Tamil Eelam Transportation Company. Op afgelegen zandweggetjes of midden in dorpjes lopen de Tijgers in uniform rond. In Kilinochi, de gehavende ‘hoofdstad’ waar de Tijgers hun kantoren hebben, staan filialen van de Tamil Eelam Bank. In de Tamil Eelam Court of Justice wordt rechtgesproken door rechters die door de LTTE betaald worden. Om hun staat te onderhouden, innen de LTTE belastingen. Sinds Elf September is het voor de Tijgers moeilijk om bijdragen van Tamils in de diaspora te ontvangen. Sommige analisten in Colombo menen dat de LTTE dit ruimschoots compenseert met de accijns die op de A9 geheven worden.
Boven alles is de Wanni een arm, gehavend gebied zonder elektra, riolering, stromend water, telefoon. Auto’s zijn zeldzaam, rijdende auto’s al helemaal. Er is nauwelijks werk. De littekens van de oorlog – kapotgeschoten gebouwen, mijnvelden, invaliden – zijn overal. Aan een zijweg van de A9 woont Balasundaram Tamarai (45). Ze heeft nauwelijks buren, angst voor mijnen houdt voormalige buurtbewoners weg. Twee van haar zoons zijn als Tijger gestorven, hun portretten staan tegen een muur. Tamarai heeft ze omgedraaid, want ze wil niet steeds naar hun gezichten kijken. Het erf van Tamarai is zelfs twee jaar na haar terugkomst nog bezaaid met spullen van het legerkamp dat in de buurt lag: ongebruikt prikkeldraad, laarzen en instructieboekjes voor soldaten. “We weten niet waar de mijnen liggen”, antwoordt ze op de vraag waarom ze al die legertroep niet opruimt. Daarom loopt ze alleen maar over dat kleine afgesleten paadje naar de waterput: links en rechts ervan kunnen mijnen liggen. Maar waarom gaat ze dan niet op een ander leegstaand erf wonen? “Toen we terugkwamen, lieten we ons vee over het erf lopen om te zien of er mijnen liggen. Een koe is daarbij gestorven. Ik heb geen koeien meer om een ander erf op mijnen te testen.”
De ogen en oren van de Tijgers zijn overal. Met ijzeren hand regeert de LTTE over zijn onderdanen en met name zijn rekruten. Drugs, alcohol, tabak en seks zijn ten strengste verboden voor de ongeveer vijftienduizend Tijgers, en wie ook maar een haar afwijkt van de officiële lijn, wacht hel en verdoemenis. Dus geven deze drie vrouwelijke Tijgers, op een lome zondagmorgen kuierend door het noordelijke plaatsje Puthukudiyiruppu, de antwoorden volgens het schoolboekje. Wij willen geen oorlog, de strijd is slechts zelfverdediging, zeggen ze. En leider Prabhakaran valt alle adoratie ten deel die hem door vele, vele Tamils wordt toegekend. “Het is een eer om voor hem en Tamil Eelam te mogen sterven”, zegt een van de drie meisjes. “Als hij besluit dat vrede en waardigheid belangrijker zijn dan een zelfstandig Tamil Eelam, dan leggen wij de wapens neer.”
Azhagi heeft nooit overwogen om tot de Tijgers toe te treden. “Prabhakaran heeft ons waardigheid gegeven. Elke Tamil moet hem daarvoor dankbaar zijn. Maar toen ik zag hoe de Tijgers onze Singalese buren afslachtten, wist ik dat nooit een van hen kan zijn.”
{image:2743}
Spookstad
De zandweg hobbelt door het stoffige land, maar de kale vlakte maakt geleidelijk plaats voor weelderige jungle. Langzaam worden de contouren zichtbaar van Mullaitivu, een havenplaats aan de oostkust van de Wanni. Op haar erf had Azhagi verteld dat ze daar haar meest gelukkig jaren beleefde. “We hadden een huisje op het strand gebouwd en er was genoeg werk. Mullaitivu was een levendige stad, met inwoners uit alle windstreken. Het liefst was ik er altijd gebleven.” Nu is Mullaitivu een spookstad. Geen gebouw staat overeind en alleen de hoofdwegen zijn puinvrij. Luiken piepen in hun scharnieren, jonge bomen schieten loof op plekken waar ooit daken waren. De Slag om Mullaitivu – een van de grote zeges van de Tijgers – vond acht jaar geleden plaats en de inwoners, waaronder Azhagi, vluchtten massaal. Ze zijn nog altijd niet teruggekeerd. Waarom zouden ze. Geen huizen, geen werk. De regeringssoldaten of de Tijgers – wie zal het zeggen – hebben de waterbronnen vergiftigd. Overal loeren mijnen en boobytraps.
Wie wel terugkeren zijn de vissers, met in hun kielzog een enkele winkelier. De vissers van Mullaitivu beleven gouden tijden. Door het openen van de A9 kunnen ze verse garnalen en kreeften naar het Zuiden exporteren. Vroeger werden die in de omgeving afgezet en was het alleen mogelijk gedroogde vis te exporteren, waarbij het leger een flinke portie ‘accijns’ opeiste.
“De prijzen zijn met vijftig procent gestegen”, lacht Singaraja Maruthanayagam, staflid van de Vissersbond. Zijn kantoor, een voormalig ziekenhuis, is nagenoeg het enige gebouw in Mullaitivu dat gerenoveerd is. Er hangen foto’s van Tijgerleider Velupillai Prabhakaran, kalenders van de Zee Tijgers en portretten van gestorven Zwarte Tijgers, de zelfmoordcommando’s die zowel militairen, politici als Singalese burgers als doelwit kiezen. “Mullaitivu heeft heel wat Zee Tijgers geleverd, zodat we tegen de Sri Lankaanse marine beschermd zijn”, zegt Maruthanayagam trots. Hij pakt een portret van de muur. Blaast het stof eraf en hangt het liefdevol terug. “Mijn neef”, fluistert hij nog net hoorbaar.
Vrijwel het hele productieproces is in handen van de bond: vissers verkopen hun vangst aan de bond die het vervoert en verkoopt in Colombo. Maruthanayagam: “We hebben onlangs twee koelwagens gekocht. Nu zijn we van niets of niemand meer afhankelijk. Alle winst blijft bij de bond en haar leden.” Binnenkort gaat nog een droom in vervulling: de bouw van een kleine ijsfabriek zodat meer vis geëxporteerd kan worden. “Maar dat zal nog even duren. We hadden gehoopt op steun van ngo’s zoals Care International. Die hebben ons een paar jaar geleden geholpen met het uitdiepen van de lagune. Nu zeggen ze dat we hun hulp niet meer nodig hebben omdat we geld genoeg verdienen.”
Op het strand is het een drukte van belang. Enkele scheepjes zijn net het strand opgetrokken en de vangst wordt snel naar een gereedstaande vrachtwagen gebracht. Een gevangen dolfijn wordt aan mootjes gehakt, die is voor vanavond. De vissers maken grappen, roken elkaars sigaretten en zetten om beurten een fles arak aan de mond. Ze zijn blij met de wapenstilstand: “Vrede betekent handel.” Ondertussen schijnt de middagzon op het spierwitte strand, de palmbomen wiegen in de frisse zeewind, de branding buldert ononderbroken. Mullaitivu is een plek waar touroperators om zouden vechten.
Op haar eigen erf twijfelt Azhagi nog steeds aan haar beslissing. “Als we teruggaan naar Mullaitivu, kunnen we misschien weer iets opbouwen. Want als de oorlog uitbreekt, moeten we toch weer naar de Wanni vluchten. Maar hier is onze grond, hier horen we, ook al hebben we niets te doen.” We zitten op een rieten mat, drinken warme limonade. Azhagi plukt aan wat gras en kijkt naar haar voeten. Ze knikt naar het checkpoint aan de overkant en zegt: “We leven in niemandsland. Het enige wat we kunnen doen, is wachten op vrede.”
Om veiligheidsredenen zijn enkele namen veranderd.
Nederland en Sri Lanka
Nederland geeft in 2003 elf miljoen euro bilaterale hulp aan Sri Lanka. Die hulp is voor de sectoren milieu, plattelandsontwikkeling en rehabilitatie en verzoening. Over de laatste sector zegt Peter Kuperus van de Nederlandse ambassade in Colombo: “In de Wanni gaat het vooral om noodhulp en het voorzien in basale voorzieningen als water en voedsel. Maar we willen meer: een dialoog met de Tijgers. Door te vragen wat zij onder ontwikkeling verstaan, dwingen we ze hierover na te denken en bij hun bevolking te rade te gaan. Ontwikkelingssamenwerking is dan een middel om goed bestuur te stimuleren, en misschien in dit geval wel om het te introduceren.” Die dialoog verloopt steeds beter, vindt Kuperus. “Onlangs hebben we voor het eerst overleg gehad met de top van de politieke tak van de LTTE. In het begin verliep dat wat ongemakkelijk – men moet wennen aan onze vragen, bijvoorbeeld over mensenrechten – maar tot mijn grote vreugde zijn we nogmaals uitgenodigd voor een lunch. In samenwerking met hulporganisatie Care International hebben we activiteiten uitgewerkt die dorpen in Wanni op bredere schaal en voor langere termijn dan voorheen ontwikkelen. Duurzaamheid en participatie staan daarbij centraal. We willen in overleg met de LTTE en de bevolking voorbij het stadium van noodhulp komen.”