Serie portretten van Nederlanders in Kosovo.
STANDPLAATS PRISTINA #1 – Monique de Groot (30). Hoofd voorlichtingscampagnes van de OVSE Missie in Kosovo (week 12, 2001).
“Mijn eerste indruk toen ik in Pristina aankwam was: ‘Wat een vieze stad. Overal ligt stof en afval.’ Maar ja, valt het jou nog op dat er zoveel fietsen zijn in Nederland? En nu maak ik dingen mee waar ik de rest van m’n leven absoluut positief op zal terugkijken.
Ik ben hoofd van de afdeling die verantwoordelijk is voor het organiseren en het implementeren van de voorlichtingscampagnes van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). In Kosovo vormt UNMIK (United Nations Mission in Kosovo) de interim-regering, en de OVSE heeft binnen UNMIK het mandaat om het democratische proces in gang te zetten en de instituten op te bouwen die daarbij hand in hand gaan. De Servische onderdrukking en de oorlog hebben Kosovo geruïneerd. Er valt nog veel op te bouwen – met name als het om democratie gaat.
Dit jaar staan drie grote campagnes gepland: een democratiseringscampagne, een mensenrechtencampagne en een informatiecampagne voor de komende algemene verkiezingen. Oktober vorig jaar heeft de OVSE de gemeenteraadsverkiezingen georganiseerd. De eerste ‘free and fair’ verkiezingen: de afgelopen tien jaar zijn onder de Servische onderdrukking nooit officiële verkiezingen georganiseerd. Het was – ook in de ogen van vele onafhankelijke waarnemers – bijzonder succesvol. Er was een hoge opkomst, er was geen fraude en er waren zo goed als geen foutief ingevulde stembiljetten of ongeregeldheden. Kortom: de Kosovaarse kiezers waren goed geïnformeerd. Daar heb ik aan bijgedragen. Het was dan ook absoluut een persoonlijke kick om op ‘polling day’ de hoge opkomst te zien bij de stemlokalen – zelfs in de meest afgelegen, dorpen in de heuvels. Dat gevoel zal ik nooit vergeten.
Ik werk hier nu sinds april vorig jaar. Ik ben met mijn vriend meegekomen, hij werkt hier nu als politiek adviseur van KFOR (hij werkte eerst bij de OVSE), de militaire vredesmacht. Ik vind het dan ook geweldig dat ik hier zo’n uitdagende en interessante baan heb gevonden. Hiervoor werkte ik als communicatie adviseur bij Bennis Porter Novelli, een van de grotere communicatie adviesbureaus in Nederland. Het is hier hard werken: gemiddeld werk ik zes dagen per week en de werktijden variëren van zo’n negen uur per dag tot zo’n veertien uur per dag en zeven dagen per week als we midden in de verkiezingscampagne zitten.
Naast de contacten op het werk heb ik een aantal Albanese vrienden. Wanneer we afspreken gebeurt dit meestal buitenshuis in een cafÈ of restaurant. Ik ben onlangs bij de bruiloft van een van hen geweest, een hele bijzondere belevenis. De Servische gemeenschap in Pristina is sinds de oorlog erg klein en contacten met Serven beperken zich voor mij dan ook tot het werk. De werkdrukte laat het niet vaak genoeg toe om buiten Pristina te zijn. Maar af en toe gaan we in het weekend naar een dorpje of gewoon een eind toeren. Kosovo heeft een schitterende natuur. Je kunt prachtig wandelen in de heuvels net buiten Pristina en in de vallei bij het westelijk gelegen Pec. Ook de bergen van Prizren – een uurtje rijden vanaf Pristina – zijn echt fantastisch. Je moet wel op de paden blijven in verband met het mijnengevaar.”
STANDPLAATS PRISTINA #2 – Lars Tummers (30), politiek adviseur van KFOR (week 13, 2001).
“Omringd door tweeënveertigduizend militairen, ben ik een van de weinige burgers in Kosovo Force (KFOR), de NAVO geleide VN-vredesmacht. Ik werk in de zogeheten Command Group, een groep van zes generaals die leiding geeft aan KFOR. Kort gezegd draagt KFOR zorg voor een veilige leefomgeving voor alle Kosovaren, ongeacht hun etniciteit. Dat is een lastige taak, want de Albanezen en Serven gunnen elkaar vooralsnog het licht niet in de ogen. Kosovo is nog altijd een kruidvat.
Momenteel zijn we als Command Group bezig drie crises – alle even belangrijk – het hoofd te bieden. Ten eerste is er de Kosovaarse stad Mitrovica. Slechts een brug over de rivier Ibar scheidt twee haatdragende bevolkingen en dus zijn er geregeld gewapende conflicten tussen Albanezen en Serven. Sinds kort is ook KFOR zo nu en dan het doelwit. Daarnaast zijn er aan de grens met Kosovo gevechten in de Zuid-Servische Presevo Vallei, waar veel Albanezen wonen. Gewapende Albanese rebellen vechten tegen de Servische autoriteiten voor hun veiligheid en democratische rechten. Last but not least is er buurland Macedonië, waar volgens sommige analisten de volgende Balkanoorlog zich zou kunnen afspelen. Een Albanees ‘bevrijdingsleger’ vecht tegen de Slavische regering van Macedonië. KFOR probeert vanuit Kosovo de grenzen te dichten, om een spill over naar Kosovo te vermijden en om mogelijke steun uit Kosovo te verhinderen.
Als politiek adviseur werk ik veel achter de schermen. Omdat ik direct onder de commandant van KFOR val, heb ik recentelijk een aanzienlijke bijdrage kunnen leveren aan het staakt het vuren in de Presevo Vallei. Wij bedrijven ‘shuttle-diplomatie’: zowel de Albanese strijders en de Servische autoriteiten willen niet met elkaar praten, en dus gaan de besprekingen via ons. Dat betekent eindeloos op en neer reizen. Ook wordt ik constant in de positie gedrukt van scheidsrechter, of beter gezegd, schoolmeester, oordelend over de wederzijdse, soms kinderachtige, beschuldigingen.
Mijn werk is niet zonder gevaren. Zonder te willen overdrijven: de mortiergranaten en kogels vliegen me in Presevo op sommige dagen om de oren. Ook word ik direct geconfronteerd met de gevolgen van oorlog: vernielingen, verdriet, frustratie, gewonden en ook doden. Oorlog is afschuwelijk en ik zie het als mijn taak om mijn commandant de conflicten via politiek dialoog en democratische middelen op te laten lossen – natuurlijk met tweeënveertigduizend soldaten en vele tanks achter de hand.
Het gebrek aan grijze haren en mijn ‘civiele outfit’ geeft mij relatief veel vrijheid open minded te zijn. Tegelijkertijd vecht ik continu tegen de militaire hiërarchische manier van denken en handelen. Gelukkig is de Commandant mijn directe baas, waardoor de lijntjes kort zijn. Het werk is afwisselend maar zwaar. De dagen starten om zes uur in de ochtend en eindigen vaak rond een of twee uur ‘s nachts, zeven dagen per week. Er is ook weinig kans je te ontspannen, de militaire omgeving is Spartaans ingericht. Ik mis de bruine boterham met kaas, wandelingen in het bos, ontspannen een boek lezen en doorzakken met vrienden in een kroeg en wakker worden met een kater… Aan het einde van het jaar houd ik het in Kosovo voor gezien. Ik denk dat ik dan het punt gepasseerd ben dat routinematig denken het over zal hebben genomen van nieuwe, verfrissende ideeën. Dan is het tijd om terug te keren naar mijn bureaubaan bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Maar het avontuur zal me altijd blijven trekken.”
STANDPLAATS PRISTINA #3 – Lian Akkermans (44), internationaal consultant gevangenis voor jeugdigen, vrouwen en geestelijk gestoorden (week 14, 2001).
“Tja, voor ons was het ook een beetje een gevangenis. Of beter: als het tv programma Big Brother. Met drie Nederlanders en een Cambodjaan runden wij de gevangenis. Behalve de Nederlandse directeur – die had een eigen appartement tot zijn beschikking – woonden we met z’n allen in een gebouwtje naast het administratiekantoor. Op die paar vierkante meters werkten we, aten we, sliepen we. De buitenwereld zagen we niet veel. Lange werkdagen: van acht uur ‘s ochtends tot acht uur ‘s avonds, vijf dagen per week en in de weekenden halve dagen. ‘s Avonds keken we wat naar BBC Worldservice, maar ja, dat duurt ook maar een half uurtje. We kaartten wat en rond tien uur gingen we naar bed. Het eten was nou ook niet bepaald het hoogtepunt van de dag. In een van de bijgebouwtjes lagen zo’n drieduizend noodrantsoenen die de Jordaanse troepen van de VN-vredesmacht hadden achtergelaten. Uiterste houdbaarheidsdatum was 1 juni, dus wellen in warm water en eten maar.
Mijn werk bestond uit het opbouwen van een gevangenis voor vrouwen, jeugdigen en geestelijk gestoorden. De enige in zijn soort in Kosovo, een gebied met zo’n twee miljoen inwoners en niet groter dan de drie noordelijke provincies van Nederland. Omdat de Serven sinds 1989 geen Albanezen toelieten in het openbaar bestuur, is er bij de Albanezen nauwelijks ervaring met het runnen van een gevangenis. En de Serven die eerst de gevangenissen leidden, zijn twee jaar geleden, na het einde van de oorlog, Kosovo ontvlucht. Wij bouwen dus een gevangenis van de grond af aan op, samen met de Albanese Kosovaren.
Ik laat iets goeds achter in Kosovo. Ik heb een team van zo’n vijfentachtig Kosovaarse leidinggevenden en medewerkers geleerd wat het gevangeniswezen op Hollandse leest geschoeid kan inhouden. Denk bijvoorbeeld aan meer begrip en psychiatrische hulp voor de geestelijk gestoorde gevangenen, maar ook de bouw van een moeder-kindhuis. En er zijn de kleine dingen: een 54-jarige administratief medewerker die nog nooit met een computer heeft gewerkt, en nu feilloos het registratiesysteem van de gedetineerden kan bedienen. Het is haast niet te beschrijven hoeveel voldoening Kosovo mij heeft gegeven.
Kosovo is een getraumatiseerd land, en dat merk je aan de gevangenen: de meesten zaten vast wegens moord, al dan niet in een psychotische toestand gepleegd. Diefstal kwam ook voor en veel vrouwen zaten vast wegens moord, prostitutie of drugs. Opvallend was dat de gevangenen geen moeite hadden met het feit dat ik een vrouw ben. In de Islamitische, patriarchale Albanese samenleving ben je als gezagdragende vrouw toch een vreemde eend in de bijt. Nee, met name de Kosovaren in hoge rangen hadden er veel moeite mee. Dat ik vijf kinderen heb deed het goed bij ze – hoe meer kinderen, hoe meer aanzien – maar dat ik ze in Nederland achter heb gelaten, dat begrepen ze niet goed.
Het was moeilijk om om te gaan met de logge bureaucratie van de VN-overgangsregering. Moeizame communicatie vanwege haperende telefoonlijnen, onduidelijkheid of een gevangenge verlengd vastgehouden moest worden, dat werk. Er is ook een ontsnapping geweest, en dat raakt je als leidinggevende. Drie kinderen vluchten ‘s nachts. Gewoon, op de klassieke manier: tralies doorzagen en hup naar buiten wringen. Eén is nog voortvluchtig, één meldde zich na drie dagen bij een andere gevangenis en één werd na een lange busreis voor dag en dauw door zijn vader om negen uur de volgende ochtend bij de poort van onze gevangenis afgeleverd.
Sinds een paar dagen werk ik weer in een Nederlandse gevangenis. Ik mis Kosovo en dit was zeker niet mijn laatste missie. Als het kan, ga ik zo weer. Kosovo heeft mij persoonlijk leven enorm verrijkt. Ik heb de tijd van mijn leven gehad.”
STANDPLAATS PRISTINA #4 – Tom Kuperus (29), executive assistant van Daan Everts, hoofd OVSE in Kosovo (week 15, 2001).
“Werk domineert mijn leven. Ook op zaterdag en zondag wordt hier gewerkt, zij het halve dagen. Gewone werkdagen duren elf tot twaalf uur. ‘s Avonds eet ik met collegae in een van de vele restaurants die hier als paddestoelen uit de grond schieten. Hoewel ik in mijn appartementje potten en pannen heb, is alles ongebruikt. Mijn huiselijk leven bestaat uit kijken naar BBC Worldnews (als er elektriciteit is), douchen (als er water is) en slapen. Ik heb nog geen karaokebar ontdekt, maar voel me niettemin steeds meer een Japanner.
Mijn baan is erg interessant. In Kosovo gaat politiek over leven en dood.
Werken in een politieke omgeving waarvan je nooit weet wat de volgende dag brengt is uitdagend. Mijn vorige functie was beleidsmedewerker op het gebied van defensie en buitenlandse zaken bij de Tweede Kamerfractie van de VVD. Door mijn voorliefde voor de Balkan en de Kaukasus werd ik via-via geattendeerd op mijn nieuwe baan. Ik hoefde niet lang na te denken. Nu ben ik de rechterhand van Daan Everts, hoofd van de Kosovo-missie van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). Sinds het eind van de oorlog, zomer 1999, wordt Kosovo bestuurd door een internationale interim-regering. De OVSE draagt zorg voor de opbouw van een democratisch Kosovo. Mijn taak is ambassadeur Everts te voorzien van advies en te assisteren bij diverse overleggen, waaraan ik ook een actieve bijdrage lever. Daarnaast houd ik het managementproces van de organisatie in de gaten, schrijf ik beleidsstukken en onderhoud ik contact met bijvoorbeeld het OVSE hoofdkantoor in Wenen en de Verenigde Naties.
Vorige week was ik met Ambassadeur Everts in Belgrado. Servië, een land dat jaren lang synoniem was voor etnische zuivering en dictatuur, werd in 1999 door Navo gebombardeerd. Hoe zouden de Serviërs op ons, gisteren nog vijanden, reageren? Na gesprekken met President Kostunica en diverse ministers zat ik in café Rio Bravo. Het interieur is representatief voor de naam: cowboyhoeden en laarzen, wegwijzers in Lucky-Luke-stijl. Ik raakte in gesprek met enkele Serviërs en stelde hen de vraag of het niet vreemd is om in deze ‘Amerikaanse’ omgeving te praten met iemand afkomstig uit een bombarderend’ land. “Ach nee”, antwoordde een van hen, “wij weten ook wel dat het de Amerikaanse regering was die ons bombardeerde, niet de gewone mensen”. Het antwoord kenmerkt de tijdsgeest van het nieuwe Servië. Politiek heeft niets met het dagelijkse leven te maken. Milosevic is schuldig aan alles dat er is gebeurd. De Serviër op straat was nergens bij betrokken en kan dus niets worden aangerekend. Een nieuwe mythe is geboren.
Wat me tot nu toe het meest is bijgebleven is een begrafenis van tien Serven die waren omgekomen bij een bomaanslag op een bus in Kosovo. Bij de begrafenis van de slachtoffers zag het zwart van de mensen. De doden werden uitgeroepen tot martelaren. Boven de mensenmassa vloog een militaire helikopter, soms zo laag dat ik het gebed van de priester niet meer kon verstaan. Het wemelde van de veiligheidsmensen met hun oordopjes, de angst voor een volgende aanslag is groot. Door het politieke karakter van de ceremonie werd ik pas aan het einde van de begrafenis door het menselijk leed getroffen. Terwijl ik naar de rij van kisten liep, zag ik op een van deze een plastic heftruck in blauw en roze staan – een stuk speelgoed van het tweejarig zoontje dat samen met zijn ouders is vermoord. Bij het condoleren van een moeder die wezenloos voor zich uitstaarde, een foto van haar tienerdochter voor haar borst klemmend, schoten ook mijn ogen vol.
Door de intensiteit en variatie van het werk zal ik zeker nog enige tijd in Kosovo zijn.”