Het rommelt weer in de Straat van Taiwan, maar als het ergens veilig is, dan op Kinmen, een Taiwanees eilandje voor de kust van China. Waar vissers op spierwitte stranden hun manden met oesters vullen en boeren met lome tred hun akkers bewerken. Op elke vierkante kilometer is de geschiedenis tastbaar. En onaangetast: op Kinmen kun je het China vinden dat in China niet meer bestaat.
Het rommelt weer in de Straat van Taiwan, maar als het ergens veilig is, dan op Kinmen, een Taiwanees eilandje voor de kust van China. Waar vissers op spierwitte stranden hun manden met oesters vullen en boeren met lome tred hun akkers bewerken. Op elke vierkante kilometer is de geschiedenis tastbaar. En onaangetast: op Kinmen kun je het China vinden dat in China niet meer bestaat.
“U moet uw oorlogsverzekering nog betalen.”
“Oorlogsverzekering?”
De grondstewardess begrijpt onze verbazing niet zo goed. “U vliegt naar Kinmen, dan is aanvullende oorlogsverzekering verplicht.”
Het eilandje Kinmen ligt in de frontlinie van de nog altijd onbeëindigde oorlog tussen China en Taiwan. Al meer dan een halve eeuw is dat vooral een schimmenoorlog, behalve op Kinmen: twintig jaar lang werd het om de dag door Chinese kanonnen gebombardeerd. Maar de kanonnen houden zich al decennia stil, dus waar is een oorlogsverzekering voor nodig? Discussiëren met de Taiwanese bureaucratie is vechten tegen de bierkaai en we betalen de oorlogsverzekering á vijf euro.
Een uurtje later landen we op een prachtig, zonovergoten eilandje dat geheel ontdaan is van westerse toeristen. Als het ergens vredig is, dan op Kinmen waar vissers op spierwitte stranden hun manden met oesters vullen en boeren met lome tred hun akkers bewerken. En op elke vierkante kilometer is de geschiedenis tastbaar. Die van de afgelopen vijftig jaar, maar ook van eeuwen geleden. Op Kinmen kun je het China vinden dat in China niet meer bestaat.
‘Ilha Formosa’ noemden de Portugese kolonisators Taiwan. Gelijk hadden ze: Taiwan is zonder twijfel een ‘prachtig eiland’. Maar Taiwan, is dat niet die drijvende fabriek van goedkope prullaria? Ja en nee. Het eiland kent nog genoeg gifspuwende fabrieken en oerlelijke steden waar de 23 miljoen Taiwanezen opeengepakt leven, maar tegelijkertijd bestaat bijna de helft van het eiland uit een indrukwekkende bergketen. Bezienswaardigheid nummer één is de Taroko Gorge, een marmerstenen ravijn met onstuimige rivieren en adembenemende hoogteverschillen. Zelfs luie reizigers zullen moeite hebben de lonkende bergpaden richting oerwoud links te laten liggen.
De steden zijn een jungle van geheel andere aard. Probeer maar eens tussen de achtbaansnelwegen met de hordes razende scooters, de schreeuwende neonlichten en de talloze drie-gulden-noodlestalletjes je weg te vinden. En vergeet nooit je bestemming in het Mandarijn op te laten schrijven, want voor de meeste Taiwanezen is Engels wat Chinees voor ons is. Toch is ook hier veel schoonheid te vinden. Niet alleen in de vele tempels, maar ook bijvoorbeeld in het National Palace Museum, waar de collectie van de Verboden Stad is tentoongesteld. In 1949 vluchtte Chiang Kai-shek en zijn Kwomintang voor de communisten van Mao naar Taiwan, en de ruim zevenhonderdduizend kunstschatten gingen mee.
Al deze attracties zijn voor de westerse toerist moeilijk te ontlopen in het makkelijk te bereizen Taiwan. Verlaat de platgetreden paden en reis naar dat lieflijke eilandje zo groot als Texel, op zwemafstand van de vijandige Chinese kust.
Engels spreken ze niet op Kinmen en al snel wordt duidelijk dat ook onze handen en voeten weinig bijdragen tot wederzijds begrip. Wat we ook proberen, het wordt niet duidelijk waarom wij geen scooter mogen huren. Gelukkig is ‘hoofdstad’ Kincheng is zo klein dat Hsu Yung-mien snel ter plaatse is. De docent Engels op de enige school van Kincheng wil met alle plezier zijn eiland aan ons laten zien. Niet alleen de Taiwanese bureaucratie, ook de Taiwanese gastvrijheid is moeilijk te bevechten en voor we het weten zitten we in zijn auto.
We rijden naar het meest noordelijke puntje van Kinmen. “Geef ons het land terug” staat er in grote letters op de observatiebunker van Mashun. Tot 1987 streefde Taiwan ernaar het Chinese moederland te heroveren, maar die gedachte hebben ze wijselijk laten varen. Mashun is de plek waar busladingen Taiwanese toeristen halsreikend naar uitkijken, want vanaf hier is China met het blote oog te zien. Ademloos turen de Taiwanese toeristen door de verrekijkers naar een strook kust twee kilometer verderop. De meesten kennen de verhalen van hun ouders toen ze met Chiang Kai-shek China ontvluchtten. Nog altijd bedreigt China ‘de afvallige provincie Taiwan’ desnoods met geweld in de Chinese moederschoot te laten terugkeren, maar Kinmen is daarin niet meer belangrijk — de Chinese langeafstandsraketten bereiken Taipei in luttele minuten. Kinmen bestaat grotendeels uit graniet en is daarmee een natuurlijke bunker. In de bergen is een ziekenhuis uitgehakt, een filmzaal en zelfs een ‘ondergrondse’ haven. Als we de lange trappen afdalen, wanen we ons op een set van een James Bond-film.
“Ik denk dat dit het enige eiland ter wereld is waar de bewoners niet kunnen zwemmen. We mochten de zee niet in, dat was militair gebied” vertelt Yung-mien als we over de verlaten stranden wandelen. Eindelijk — de middagzon is fel — komen we bij de plek die Yung-mien ons per se wil laten zien: de tempel ter ere van Kochinga. Kochinga is een zeventiende-eeuwse voorganger van Chiang Kai-shek. Als aanhanger van de Ming-dynastie werd hij door de legers van de opkomende Qing-dynastie van het Chinese vasteland verjaagd. Hij vluchtte naar Taiwan, en gebruikte Kinmen als tussenstop. Daar kapte hij zo goed als elke boom om er een vloot van vierhonderd oorlogsbodems mee te bouwen. Yung-mien: “Voor Taiwanezen is Kochinga een held, omdat hij met die schepen de laatste westerse kolonisators van Taiwan verjaagde. Dat waren de Hollanders.” Minder fraai is dat Kochinga Kinmen berooid achterliet. Ruim driehonderd jaar was Kinmen niet veel meer dan een kaal en stoffig eiland. De ironie van de geschiedenis wil dat die andere Chinese vluchteling, Chiang Kai-shek, voor het tegenovergestelde zorgde: vanaf 1949 hebben de hier gelegerde soldaten duizenden en duizenden bomen geplant.
Op naar Shanwai, het andere stadje dat Kinmen rijk is. Welbeschouwd is het niet veel meer dan wat winkelstraten met souvenirwinkels, restaurants en bars. Het is zaterdagmiddag en de soldaten hebben verlof, waardoor Shanwai bezaaid is met groene uniformen. Ooit in een pizzeria geweest met alleen maar kaalgeschoren Taiwanese soldaten die van verbazing over het blanke bezoek geen hap meer door hun keel krijgen? Grijp in Shanwai je kans. Of neem plaats in een van de internetcafés waar de soldaten zich — o ironie — laven aan luidruchtige oorlogsspelletjes. Buiten kopen de Taiwanese jantjes zich suf aan de in Taiwan wereldberoemde souvenirs van Kinmen. Zoals het lokale vuurwater Kaoliang, snoepjes die op gestolde pindakaas lijken en de beroemde Kinmense hakmessen. Typisch Taiwanees: overal klinkende munt uit slaan. Want wat moesten ze doen met die half miljoen granaten die ze tijdens de Chinese bombardementen te verstouwen kreeg? Juist, omsmeden tot hakmessen. Sinds de Chinezen Kinmen niet langer voorzien van gratis grondstoffen, zijn alleen de onbetaalbare exemplaren gemaakt van originele Chinese granaten. De rest is import uit — hoe kan het ook anders — China.
Maar niet alleen de recente geschiedenis ligt in Kinmen voor het oprapen. Kinmen kent verschillende oude tempels (de oudste dateert van 1387), restanten van het piratennest dat Kinmen ooit was en eeuwenoude architectuur die twee kilometer verderop Mao’s Culturele Revolutie niet overleefde. Op Kinmen zijn de huizen ten tijde van de Ming- en Qing-dynastie — toen Kochinga de Hollanders de zee in joeg — nog altijd in originele staat te bewonderen. Omdat het eiland door de noodtoestand decennialang pas in 1992 voor de buitenwereld open ging, is er relatief veel bewaard gebleven. Er is onder andere een openluchtmuseum aan gewijd, maar Yung-mien rijdt ons naar een klein dorpje. “Een van mijn lievelingsplekken. Het is hier bijna net als vroeger”, zegt Yung-mien. De karakteristieke, lage daken met doorgezakte ruggen en uitbundig gekleurde versierselen staan er in blakende gesteldheid bij. Sommige zijn eeuwen oud, andere van recentere datum. Af en toe staat een gloednieuw en met lelijke badkamertegels bedekt huis in de zon te glinsteren. “De oude huizen zijn mooi maar zeer oncomfortabel”, lacht Yung-mien verontschuldigend, “ gelukkig hoef ik er niet in te wonen.”
We lopen de nauwe straatjes van het dorpje in. In de schaduw van een van de huizen zit een groepje bejaarde mannen met elkaar te praten. Welbeschouwd is er op Kinmen weinig anders te doen dan te wandelen, te zonnen en te proeven van het trage plattelandsleven — een zeldzaamheid in het gejaagde Taiwan.
De thee wordt nog eens ingeschonken, de sigaretten gaan rond. Een van de mannen is deze zomer teruggegaan naar zijn geboortedorp in China waar hij woonde voordat hij met Chiang Kai-shek’s legers China verliet. “Het was mooi”, zegt hij, “maar ook raar.” Hij sprak het lokale dialect niet meer zo goed, en daarom kon hij niet goed met zijn broers praten. “En ik herkende bijna niets, die communisten hebben alles veranderd. Ach, ons China bestaat niet meer. Hier lijkt het eigenlijk het meest op thuis.”
Reisinformatie
Wanneer: Taiwan kan het hele jaar door probleemloos bereisd worden, hoewel in oktober een enkele tyfoon het openbare leven plat kan leggen. De rest van het najaar kent prettige temperaturen (25º-30º C) en, afhankelijke van de regio, weinig regen. De zomer is het toeristisch hoogseizoen. Eind augustus en begin september is het “maand van de geesten” waarin tempels druk bezocht worden en menig Taiwanees door bijgeloof niet durft te reizen.
Hoogtepunten: Het National Palace Museum – ‘s werelds grootste verzameling Chinese kunstschattingen – mag geen enkele bezoeker overslaan. Door de oostelijke bergen lopen prachtige wandelpaden, en een rit over de Central Cross-Island Highway biedt onvergetelijke vergezichten, met als hoogtepunt de Taroko Gorge. Het sub-tropische eiland is verder bezaaid met duizenden tempels; de stad Tainan heeft er zelfs meer dan tweehonderd. In de Straat van Taiwan liggen enkele prachtige, rustieke eilandjes, waarvan Kinmen slechts een voorbeeld is. Ook een hoogtepunt: de Taiwanese keuken.
Prijzen: Taiwan is iets goedkoper dan België en Nederland. Een bed in een budget dormatory kost zo’n € 7,50 en voor € 150 slaap je in het Hiton Hotel. Reizen gaat er gemakkelijk per trein of bus, en er zijn vele goed georganiseerde rondreizen mogelijk.
Boeken: Weinig Taiwanese literatuur is vertaald. Een moderne Taiwanese klassieker is The Ugly Chinaman van Bo Yang. De auteur zet zich fel af tegen de Chinese cultuur en de representanten daarvan. Het Nederlandstalige tijdschrift Het Trage Vuur, dat schrijft over Chinese literatuur, wijdde een themanummer aan Taiwan (bestellen: 09-329.72.50). The Soong Dynasty van Sterling Seagrave is een aanrader voor geschiedenisliefhebbers.
Reizen naar Kinmen: Vanuit alle grote plaatsen aan de Taiwanese westkust gaan meerdere vliegtuigen naar Kinmen vliegen. Een retourticket kost € 100 – €125 (exclusief oorlogsverzekering). Check voor vertrek of er tyfoons in aantocht zijn — bij slecht weer zijn er geen vluchten terug naar Taiwan.