Steeds meer Nederlandse bedrijven laten hun producten weer hier maken. ‘Dat geeft klanten een goed gevoel.’
Steeds meer Nederlandse bedrijven laten hun producten weer hier maken. ‘Dat geeft klanten een goed gevoel.’
‘Vandaag is een historische dag: voor het eerst in jaren worden er in Nederland weer brommers en scooters gemaakt,’ zegt Taco Anema met een glimlach, op een mooie maandagochtend medio maart. Anema is directeur van Qwic, producent van elektrische fietsen en scooters. Het Nederlandse bedrijf maakt een groeispurt door. De verkoopcijfers stijgen explosief (‘onze nieuwste e-bike was binnen een paar weken uitverkocht’) en binnenkort introduceert het een e-scooter die ‘radicaal anders is dan alles wat er nu op de markt is’.
Om aan de groeiende vraag te voldoen, zoekt Qwic nieuwe productiefaciliteiten. Je zou verwachten dat de jonge Amsterdamse ondernemer in China stad en platteland afreist, op zoek naar goedkope fabrieken. Niets daarvan: Qwics meest verkochte e-scooter komt vanaf deze maand uit Rotterdam. ‘Later dit jaar zullen we al onze e-scooters in Nederland produceren. China is niet meer zo interessant voor ons.’
Een groeiend aantal Nederlandse bedrijven verplaatst de productie – ditmaal niet naar China, maar precies de andere kant op.
Qwic behoort tot een groeiend aantal Nederlandse bedrijven dat de productie verplaatst; ditmaal niet naar China, maar precies de andere kant op. Hieronder bevinden zich vooral midden- en kleinbedrijven, zoals Qwic, maar ook multinational Philips, die enkele maanden geleden een deel van de productie van scheerapparaten terughaalde naar het Friese Drachten. Ook in andere landen kiezen bedrijven weer voor het moederland, zoals Adidas (Duitsland) en Meccano (Frankrijk).
Recente ontwikkeling
Precieze cijfers zijn niet voorhanden. ‘Daar is deze ontwikkeling te recent voor,’ zegt Jacob van der Vis, China-coördinator van de landelijke Kamer van Koophandel, ‘maar de trend is duidelijk. Produceren in China is het afgelopen jaar circa twintig procent duurder geworden, en door de crisis kijken bedrijven extra kritisch naar hun kosten. Ineens is produceren in Nederland weer een optie.’
Voor de duidelijkheid: Nederlandse bedrijven keren niet en masse terug naar hun lege fabriekshallen in de polder. Wie bijvoorbeeld vooral in China wil verkopen, blijft daar produceren. De keuze van een productielocatie wordt bepaald door een aantal factoren, zoals arbeidsloon, invoerrechten, transportkosten en immateriële zaken als nieuwsberichten over Chinese ‘zelfmoordfabrieken’ of het reduceren van de milieuschade. Van der Vis: ‘Die optelsom van voor- en nadelen pakt nu anders uit, in toenemende mate ten gunste van de Nederlandse maakindustrie.’
Ironisch
Zo is de economische malaise toch nog ergens goed voor. Even ironisch zijn de neveneffecten van de eurocrisis: de euro daalt in waarde, waardoor de Chinese renminbi stijgt (ongeveer twintig procent in een jaar), en import uit China duurder wordt. Van der Vis: ‘Dit soort zaken speelt allemaal mee. De terugkeer van productie – hoe pril deze ontwikkeling ook is – verbaast me overigens. Ik had dit een jaar geleden niet durven voorspellen. Wie weet worden over vijf jaar in Oost-Groningen iPhones gemaakt!’
“Ik had dit een jaar geleden niet durven voorspellen. Wie weet worden over vijf jaar in Oost-Groningen iPhones gemaakt!”
Martijn Poepjes van China Challenge begeleidt Nederlandse bedrijven bij het verplaatsen van fabricage naar China. Ook hij herkent de trend: ‘Ik adviseer bedrijven steeds vaker om op zoek te gaan naar Nederlandse of Europese fabrieken. Voor relatief eenvoudige producten is China niet meer interessant, tenzij het om enorme aantallen gaat. Geavanceerde productieprocessen kun je daarentegen beter in China laten uitvoeren.’
Kenniseconomie
Maar hadden we niet juist bedacht dat Nederland zich zou ontwikkelen tot een kenniseconomie en zich zou toeleggen op hoogwaardige productie, terwijl China het simpele stans- en schroefwerk voor zijn rekening neemt? Poepjes: ‘Voor zeer grote orders of complexe samengestelde producten blijven China en andere Aziatische landen moeilijk te verslaan, zolang je over een goede kwaliteitscontrole onder Europees management beschikt. Maar een groeiende groep MKB’ers is beter af in Nederland. Denk aan het maken van plastic behuizingen voor apparaten. Dit is niet arbeidsintensief en dus spelen loonkosten niet mee. Bovendien is het niet gecompliceerd; de kennis en ervaring op dit gebied zijn hier nog aanwezig.’
Een goed voorbeeld van een ondernemer die toch weer op Nederland uitkomt, is Merijn Everaarts. Hij is directeur van Dopper, een hip, duurzaam kunststofflesje voor kraanwater dat wegwerpflesjes overbodig maakt. Everaarts is op zoek naar een fabriek die per jaar 200.000 exemplaren van zijn nieuwe model kan maken. ‘Het liefst werken wij met lokale producenten, maar het bleek moeilijk om een fabriek te vinden die deze maat in rvs kan maken. Na bijna een jaar zoeken vond ik in China geschikte fabrieken. Maar in de tussentijd waren de kosten met circa dertien procent gestegen. Waarschijnlijk starten we, gezien de tijdsdruk, toch in China met de productie, maar ik houd mijn ogen en oren open voor geschikte Nederlandse of Europese fabrikanten.’
Chinese tweelingbroers
Everaarts is ‘eigenlijk heel blij’ dat Nederland weer een optie is voor Dopper. ‘Het voelt beter en werkt makkelijker. Het milieu wint er ook bij als je die 200.000 flesjes niet de halve wereld over hoeft te slepen.’
Taco Anema van Qwic is ook tevreden met zijn keuze voor Nederland. De Rotterdamse fabriek heeft vijfentwintig man ‘met een grote afstand tot de arbeidsmarkt’ in dienst; jaarlijks doorlopen vijftig werkzoekenden het leer-werktraject.
Qwic, maar ook de gemeente en het Havenbedrijf Rotterdam hebben geld in het project gestopt. Anema: ‘Het voelt goed om deze mensen aan een baan te helpen. We willen meer dan alleen maar winst maken.’ Daar hangt wel een prijskaartje aan, want de Rotterdamse scooters zijn tien procent duurder om te produceren dan hun Chinese tweelingbroers. Anema: ‘Dat verdient zich wel terug. Niet alleen worden onze scooters beter, ook de leveringstijden zijn korter en we kunnen kleinere voorraden aanhouden.’ Bovendien geeft het crisisgevoel de leus ‘Made in Holland’ extra allure. ‘Wij kunnen nu zeggen: “Qwic is 100 procent Nederlands”, en dat geeft klanten in deze barre tijden een goed gevoel.’
Wat van ver komt is duur
‘The end of cheap China is near’, schreef The Economist onlangs. Grond wordt duurder, milieu- en veiligheidseisen zijn aangescherpt, belastingen gaan omhoog en bovenal stijgen de loonkosten – de afgelopen vier jaar met circa twintig procent per jaar. Daarnaast wordt de Chinese renminbi duurder en vragen verschepers aanmerkelijk hogere tarieven. Boston Consulting Group schat dat al over drie jaar een groot aantal Amerikaanse bedrijven thuis goedkoper uit is dan in China. Evengoed heeft China nog altijd sterke troeven, zoals een uitstekende infrastructuur, een ongekend groot, flexibel en gedisciplineerd werkleger en de nabijheid van talloze toeleveranciers. Bovendien ligt het dichtbij ’s werelds grootste groeimarkt: China.