Hoe zorgen we ervoor dat de zware indudstrie groen wordt en hoe versnellen we deze transitie? Slothoofdstuk van de bundel Groene Industriepolitiek - Bouwen aan de Groene Eeuw, geschreven door Evert Nieuwenhuis en Tom van der Lee.
De belangrijkste punten van dit hoofdstuk
• In de transitie naar de Groene Eeuw speelt de basisindustrie (ook wel zware industrie) een hoofdrol, als grootverbruiker van grondstoffen en verantwoordelijke voor 25 procent van de Nederlandse uitstoot van broeikasgassen. Tegelijkertijd is de basis industrie onmisbaar voor de Groene Eeuw, als leverancier van cruciale producten voor de transities in de energievoorziening, mobiliteit, voedselvoor ziening, de zorg en gebouwde omgeving. Vergroening van de basisindustrie is dus cruciaal – zonder groene basisindustrie geen Groene Eeuw.
• Nederland heeft de plicht om het vergroenen van de industrie wereldwijd te bevorderen: als vroeg geïndustrialiseerd land hebben we een disproportionele hoeveelheid broeikasgassen uitgestoten, waar met name arme landen last van hebben. Bovendien loopt Nederland ver achter bij het be halen van (Europese) klimaatdoelen – een forse inhaalslag is noodzakelijk.
• Nederland is bij uitstek geschikt voor een groene basisindustrie. Zo
liggen we aan zee (gunstig voor aanvoer van energie en grondstoffen) en ontsluiten spoor, snel en waterwegen een groot commercieel achterland (Noordwest Europa) voor de producten die de basisindustrie levert. De Noordzee biedt goede mogelijkheden om groene energie op te wekken dan wel te importeren. Bovendien heeft de huidige, fossiele basisindustrie een goede uitgangspositie voor een groene basisindustrie, onder andere door haar kennis, kunde, en kapitaal.
• De aanwezigheid in Nederland van een forse fossiele basisindustrie is het gevolg van politieke keuzes en ruim zeventig jaar overheidssteun. Nu is het tijd voor groene industriepolitiek die bouwt aan de basisindustrie voor de Groene Eeuw. Groene industriepolitiek vereist een sterke en moedige overheid die niet bang is om keuzes met verstrekkende gevolgen te maken. Goede samenwerking met de industrie, kennisinstellingen en andere betrokken partijen is essentieel, maar de overheid voert de regie.
• Groene industriepolitiek legt de rode loper uit voor groene pioniers en dwingt fossiele achterblijvers om het groene pad te kiezen. De overheid creëert een eerlijk speelveld voor groene producten en laat duurzaamheidsnormeringen voorspelbaar en stapsgewijs oplopen. Ze verstrekt, indien nodig, subsidies voor innovaties en onrendabele toppen. Daarnaast zorgt de overheid voor de benodigde infrastructuur en geeft hierover tijdig duidelijkheid. De industrie steekt eveneens haar nek uit, ook financieel. Vrijblijvende convenanten maken plaats voor een pittige CO2-heffing, wettelijke verplichtingen (energiebesparing, afname van hernieuwbare energie) én stevige handhaving. Europees beleid is cruciaal, waaronder een Europees emissiehandelssysteem, importheffing op CO2 en richtlijnen die groene producten tot de standaard maken.
NB: Het artikel op deze website is niet voorzien van voetnoten met bronnen en andere informatie. Download de pdf om de gehele tekst met voetnoten te lezen.
Wie vanaf de kades van Willemstad om zich heen kijkt, ziet Nederland op z’n mooist. Aan de voet van de d’Orangemolen uit 1734 zie je de oude stadswal overgaan in uiterwaarden met grazende koeien en schapen. Een lommerrijk wandelpad verdwijnt langzaam de groene verte in. Langs de dijken stromen de drie belangrijke waterwegen – het Hollandsch Diep, de Haringvliet en het Volkerak – die het Noord-Brabantse vestingstadje eeuwenlang welvaart en welzijn schonken.
Maar wie een klein beetje verder naar het oosten kijkt, ziet zware rookpluimen uit talloze schoorstenen de lucht in gaan. Na zonsondergang zorgen de verlichte pijpen voor een helwitte lichtzee en soms kleurt de lucht oranje van het affakkelen van restgassen. De rookpluimen komen van haven- en industriegebied Moerdijk, een van de grote vestigingslocaties van de Nederlandse basisindustrie. Op ruim 2.500 hectare zijn circa 400 bedrijven gevestigd, grotendeels behorend tot de basisindustrie, waarvan Shell Chemie de grootste is. Er werken circa 10 duizend mensen.
Beide uitzichten horen bij Nederland: Nederland is niet alleen het land van groene weilanden met grazende koeien, maar is ook de vestigingsplaats van een forse basisindustrie, een van de meest vervuilende economische sectoren. Die fabrieken kwamen hier niet vanzelf, maar zijn het gevolg van politieke keuzes van de afgelopen zeventig jaar om van Nederland een vestigingsland voor de fossiele industrie te maken. Uitkijkend vanaf de stadswal van Willemstad vraag je je vanzelf af: willen we dit nog in de 21ste eeuw? Past deze industrie in ons groene, maar ook kleine en dichtbevolkte land? Nu de klimaatcrisis steeds acuter wordt, grondstoffen schaarser worden en de biodiversiteit schrikbarend achteruit holt, moeten deze pilaren van de fossiele, lineaire economie niet als de sodemieter naar beneden gehaald worden, om plaats te maken voor een klimaatneutrale en circulaire basisindustrie?
Deze vraag wordt des te pregnanter als we beseffen dat de basisindustrie de sector is met de hoogste CO2-uitstoot in Nederland en de reductie van deze uitstoot al zo’n tien jaar stagneert. De fabrieken van de basisindustrie kunnen ook luchtvervuiling en gezondheidsklachten veroorzaken. Bovendien is de basisindustrie grootverbruiker van grondstoffen, terwijl het streven naar circulariteit nog in de kinderschoenen staat. De huidige, fossiel georiënteerde basisindustrie werkt momenteel als remklauw op de transitie, terwijl een groene basisindustrie juist een hefboom kan zijn voor de groene transitie.
Het simpelweg sluiten van de Nederlandse basisindustrie is geen optie
Afschaffen dan maar? In dit hoofdstuk beargumenteren wij dat het simpelweg sluiten van de Nederlandse basisindustrie geen optie is. Al was het maar omdat Nederland de plicht heeft om het vergroenen van de industrie wereldwijd te bevorderen: als vroeg geïndustrialiseerd land hebben we een disproportionele hoeveelheid broeikasgassen uitgestoten, waar met name arme landen last van hebben. Kortom: Nederland is toe aan groene industriepolitiek die bouwt aan de basisindustrie voor de Groene Eeuw.
7.1 De Groene Eeuw
Nederland staat aan de vooravond van de Groene Eeuw, het tijdsgewricht waarin onze samenleving eindelijk klimaatneutraal en circulair zal zijn. De Groene Eeuw betekent het einde van de grijze eeuw, waarin we onbekommerd broeikasgassen uitstootten en eindige grondstoffen gebruikten alsof morgen niet bestond. Dát de Groene Eeuw er gaat komen, is gelukkig geen onderwerp meer van discussie: de fossiele economie is onherroepelijk op de terugtocht door onder andere het mondiale Akkoord van Parijs, het nationale Klimaatakkoord, de Klimaatwet, de Europese Green Deal en Europese Klimaatwet. De gedeelde noemer van deze mijlpalen is dat er in 2050 (zo goed als) geen broeikasgassen worden uitgestoten. Daarnaast is er in Nederland én Europa brede consensus over de noodzaak om over te stappen op een circulaire economie waarin alle grondstoffen in kringloop worden gehouden.
In de transitie naar de Groene Eeuw speelt de basisindustrie een hoofdrol. De basisindustrie is immers grootverbruiker van grondstoffen en verantwoordelijk voor het grootste aandeel (circa 25 procent) in de Nederlandse uitstoot van broeikasgassen (zie hoofdstuk 1 Fors en fossiel – de Nederlandse basisindustrie in vogelvlucht). Met het sluiten van de basisindustrie zou Nederland gemakkelijk zijn klimaatdoelen halen, maar dan zou ook de productie verschuiven naar landen met een minstens zo grote CO2- en grondstoffenvoetafdruk. We exporteren dan onze problemen, in plaats van ons aandeel te nemen in de wereldwijde vergroening van de basisindustrie. Daarnaast kunnen we de kennis en het kapitaal van de huidige industrie inzetten voor de groene transitie. Een groene industrie is bovendien een vliegwiel van nieuwe groene producten die nodig zijn voor de transities in de energievoorziening, mobiliteit, voedselvoorziening, de zorg en gebouwde omgeving. Kortom, het vergroenen van de basisindustrie is dus cruciaal om te kunnen bouwen aan de Groene Eeuw.
In de transitie naar de Groene Eeuw speelt de basisindustrie een hoofdrol
Gelukkig zetten zowel de regering als de sector stappen om de Nederlandse basisindustrie te verduurzamen. Zo beschreef toenmalig minister Eric Wiebes (Economische Zaken en Klimaat, VVD) in de Visie verduurzaming basisindustrie 2050 namens kabinet Rutte III hoe hij de toekomst ziet van de Nederlandse basisindustrie: in 2050 moet deze zo goed als klimaatneutraal en circulair produceren. Deze transitie is volgens Wiebes niet alleen een opgave, maar ook een kans. Nederland heeft ‘de ambitie en de kans om dé (Europese) vestigingsplaats te zijn voor duurzame (basis)industrie. (…)’. Gaan we deze kans tijdig verzilveren? ‘De keuze is aan ons’, luidt de optimistische ondertitel.
Het is even wennen, maar zelden schreef een VVD-minister van Economische Zaken een visie die zo dicht bij het gedachtegoed van GroenLinks ligt. Dit is goed nieuws, dit is waar wij en vele anderen decennia voor hebben gestreden. Evengoed zijn er belangrijke verschillen tussen ons gedachtegoed en dat van Wiebes: economische kansen vormen het uitgangspunt, en niet het afwenden van de klimaatcrisis; circulariteit krijgt te weinig aandacht en waarom moet Nederland nu weer een economische ‘koploper’ worden in plaats van gewoon een gezond en gelukkig land te willen zijn? Maar laten we de hoofdboodschap omarmen: Nederland streeft naar een groene basisindustrie. Hulde.
Zelden schreef een VVD-minister een visie die zo dicht bij het gedachtegoed van GroenLinks ligt
De vraag die zich nu aandient is: hoe dan? En met het oog op de zich snel ontwikkelende klimaatcrisis en grondstoffenschaarste: hoe versnellen we de transitie naar een groene basisindustrie? Met andere woorden: welke groene industriepolitiek heeft Nederland nodig?
In dit hoofdstuk schetsen we de contouren van een groene industriepolitiek. Achtereenvolgens bespreken we de volgende vragen:
- Wat zijn onze uitgangspunten voor groene industriepolitiek?
- Is een groene basisindustrie mogelijk en zo ja, hoe ziet die er dan uit
- Moet die groene basisindustrie in Nederland gevestigd zijn?
- Welke rol moet de overheid spelen?
- Welk beleid is er op hoofdlijnen nodig?
- Wat als klimaatbeleid basisindustrie wegjaagt?
7.2 Brede welvaart als uitgangspunt
Voor we tot een bespreking van deze vragen overgaan, beschrijven we eerst onze uitgangspunten voor een groene industriepolitiek. Voor ons als GroenLinks’ers moet brede welvaart leidend zijn. Dit betekent dat we streven naar een vorm van welvaart ‘hier en nu’ die niet langer ten koste gaat van welvaart voor mensen in andere landen (‘elders’) en voor volgende generaties (‘later’). Voor een definitie van brede welvaart verwijzen we naar de Monitor Brede Welvaart & Sustainable Development Goals 2020 van het Centraal Bureau voor de Statistiek, dat acht thema’s in ogenschouw neemt als onderdeel van brede welvaart: welzijn, materiële welvaart, gezondheid, arbeid en vrije tijd, wonen, samenleving, veiligheid en milieu. Als we brede welvaart nastreven, is het bruto binnenlands product (bbp), de nu gangbare maatstaf voor welvaart, dus niet langer allesbepalend.
Het streven naar brede welvaart betekent dat we anders en minder moeten consumeren. Minder vraag naar industriële (eind)producten levert immers direct besparing op van grondstoffen en CO2-uitstoot (ook buiten Nederland, aangezien veel grondstoffen geïmporteerd worden). De overgang naar een circulaire economie is dan ook essentieel. De transformatie naar een circulaire economie, en hoe de overheid deze kan vormgeven en versnellen, is onderwerp van een recent verschenen publicatie van Wetenschappelijk Bureau GroenLinks, Circulair samenleven in 2050 – op zoek naar brede welvaart in een circulaire economie, waarnaar wij hier verwijzen.
Financiële stimulering van de fossiele basisindustrie is een subsidie voor het verleden
Tussen woord en daad
Het streven naar brede welvaart ligt voor de hand – de eerste zin van de Miljoenennota 2020 is eraan gewijd, daarna wordt het begrip diverse keren herhaald –, maar in de praktijk is dit nog geen uitgemaakte zaak. In de eerdergenoemde kabinetsvisie op de verduurzaming van de basisindustrie staat uiteindelijk het vergroten van het verdienvermogen, de concurrentiepositie van Nederland en het bbp centraal. Zoals hoofdstuk 3 Klimaat, best belangrijk – huidig beleid in Nederland en Europa om de basisindustrie te vergroenen van dit rapport laat zien, opereert het ministerie van Economische zaken en Klimaat vooral als ministerie van Economisch zaken met het ministerie van Klimaat als dependance. Nog altijd wordt het gebruik en de productie van kolen, gas en olie financieel gestimuleerd met een bedrag van circa 4 tot 8 miljard euro (in 2020), terwijl de rijksuitgaven voor klimaatbeleid nog geen 4 miljard euro bedragen. Dit is absurd: de financiële stimulering van de fossiele basisindustrie is een subsidie voor het verleden in plaats van de toekomst en moet daarom zo snel mogelijk worden afgebouwd.
Ook al staat in de Miljoenennota het streven naar brede welvaart centraal, in de praktijk prevaleren economische waarden en gevestigde belangen
Ook in het huidige beleid dat de industrie moet vergroenen staat brede welvaart niet centraal. Matthijs Janssen, Marko Hekkert en Koen Frenken betogen in hoofdstuk 4 Missie schone schoorstenen – missiegedreven innovatiebeleid, een nieuw perspectief op vernieuwing en vergroening dat het huidige innovatiebeleid dat ook de basisindustrie moet verduurzamen, een opvallend grote rol toebedeelt aan Topsectoren (samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven, universiteiten, onderzoekscentra en overheid met als doel deze sectoren internationaal concurrerender te maken) terwijl zij ‘doorgaans minder goed zijn om vanuit een (breder) maatschappelijk afwegingskader te bepalen wat een missie ten goede komt.’ In hoofdstuk 6 Industriebeleid voorbij de polder – inzichten van de transitiekunde beschrijven Derk Loorbach en Gijs Diercks hoe het huidige ‘industriebeleid zich vooral richt op technologische oplossingen voor het verduurzamen van de bestaande industrie’ en dat deze focus ‘extreem problematisch is: het leidt tot aanhoudende investeringen in wat op lange termijn niet vol te houden is en stelt daarmee ook het inzetten op de volgende generatie industriële activiteiten uit.’ Kortom, ook al staat in de Miljoenennota het streven naar brede welvaart centraal, in de praktijk gaan economische waarden en gevestigde belangen voor.
Afruil
Groene industriepolitiek richt zich niet op de vraag hoe we zoveel mogelijk basisindustrie in Nederland behouden die zoveel mogelijk economische voorsprong voor de ‘BV Nederland’ oplevert. Groene industriepolitiek stelt een andere vraag: welk soort basisindustrie draagt het meest bij aan de brede welvaart van Nederland en de wereld, nu en in de toekomst? Daarmee is de kous nog niet af, want aan elke keuze kleven nadelen. Zo heeft groene basisindustrie ruimte nodig, vraagt zij veel duurzame stroom die ergens opgewekt moet worden en blijven de fabrieken een mooi uitzicht vanaf de kades van een oud vestingstadje bederven.
Daartegenover staat dat de basisindustrie kan bijdragen aan brede welvaart. De basisindustrie maakt grondstoffen voor medicijnen bijvoorbeeld, of staal en composieten voor windturbines. In de basisindustrie worden inkomens verdiend. Een gezonde, diverse basisindustrie heeft een geopolitiek voordeel omdat ze ons minder afhankelijk maakt van – bijvoorbeeld – China.
Tussen deze voor- en nadelen moeten keuzes gemaakt worden (‘afruil’, in jargon) en bij groene industriepolitiek staat het streven naar maximale, brede welvaart altijd centraal. In dit hoofdstuk maken wij een aantal van die keuzes en beargumenteren deze (met name in paragraaf 7.5 Heeft Nederland een groene basisindustrie nodig?).
7.3 Het is hoog tijd voor stevige industriepolitiek
De Groene Eeuw is een breuk met de fossiele eeuw. De verduurzaming van de basisindustrie vereist dan ook een majeure transitie: zo goed als alle fabrieken die er nu staan, zijn afhankelijk van fossiele grondstoffen en energiebronnen. Dit moet allemaal anders en dat heeft ingrijpende gevolgen voor onder andere infrastructuur (gasleidingen worden waterstofleidingen, bijvoorbeeld) maar ook banen en opleidingen (er zal meer en/of andere hoogwaardige technologische kennis nodig zijn). Dit is dus hét moment om ons af te vragen wat voor basisindustrie Nederland nodig heeft – los van het feit dat de komende tien jaar beslissend zijn om catastrofale opwarming van de aarde te voorkomen.
De huidige fossiele basisindustrie is het product van industriepolitiek
Het is belangrijk om te beseffen dat de huidige fossiele basisindustrie in Nederland het product is van industriepolitiek (zie casus I Geschiedenis van Nederlandse industriebeleid na 1945). Belangrijke determinanten waren de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog, waarin economische groei, het bevorderen van de export en werkgelegenheid centraal stonden. De vondst van enorme hoeveelheden aardgas in onze bodem zorgde voor een relatief grote chemische industrie met aardgas als belangrijke energiebron en grondstof.
Net zoals stevige industriepolitiek na de Tweede Wereldoorlog leidde tot een forse fossiele basisindustrie in Nederland, is bij de ombouw naar en opbouw van een bloeiende, groene basisindustrie stevige industriepolitiek nodig. Daar is ook politieke ruimte voor, nu we aan het einde komen van het tijdperk waarin neoliberalisme hoogtij vierde en we bovendien onmiskenbaar in een klimaatcrisis belanden. Een actieve, gerichte, missiegedreven industriepolitiek is onontbeerlijk. Zoals we in paragraaf 7.6 uitvoeriger bespreken, moet de overheid sturend optreden, een eerlijk speelveld voor groene producten creëren en steeds hogere normeringen voor duurzaamheid hanteren. In plaats van in te zetten op vrijblijvende convenanten, moet ze kiezen voor een pittige CO2-heffing, wettelijke verplichtingen (onder andere voor energiebesparing en inkoop van hernieuwbare energie) én stevige handhaving. Handhaving die ook doorbijt als het moet, met dwangsommen en sancties.
De jaren twintig van deze eeuw vormen een beslissend decennium voor de toekomst van de Nederlandse basisindustrie
Bovendien zijn er goede redenen om niet alleen de groene industriële transitie te versnellen, maar ook voorop te lopen in het realiseren ervan. Nederland is – vanwege haar koloniale verleden, geografische ligging en opgebouwde vermogen – in staat geweest om tot de vroegst geïndustrialiseerde landen ter wereld te behoren. Onze historische uitstoot van broeikasgassen is dan ook zowel absoluut als relatief zeer hoog. Nederland heeft, kortom, een extra verantwoordelijkheid om zijn basisindustrie zo snel mogelijk te vergroenen.
De jaren twintig van deze eeuw vormen een beslissend decennium voor de toekomst van de Nederlandse basisindustrie. Dit is hét moment om ons hardop af te vragen wat voor soort basisindustrie we willen en welke plaats deze in onze samenleving inneemt. Wij zeggen: Nederland heeft een basisindustrie nodig die groen is en die maximaal bijdraagt aan brede welvaart.
7.4 Is een groene basisindustrie mogelijk?
Wie de zware rookwolken ziet opstijgen uit de schoorstenen van Moerdijk, Pernis, Botlek, Geleen, Delfzijl, Terneuzen, IJmuiden of andere plaatsen waar de Nederlandse basisindustrie is gevestigd, en wie de scheeps- en treinladingen met fossiele en andere eindige grondstoffen (zoals olie, kolen en ijzererts) op weg naar de fabrieken ziet passeren, vraagt zich al snel af: is het überhaupt mogelijk om deze intens fossiele en lineaire manier van produceren klimaatneutraal en circulair te maken?
Ja, een klimaatneutrale en circulaire basisindustrie is technisch gezien mogelijk. Deze stelling wordt (uitvoerig) onderbouwd in hoofdstuk 2 Groene koplopers aan de Noordzee – schets van een klimaatneutrale en circulaire industrie in 2050. Hieronder vatten we dit hoofdstuk (zeer) kort samen:
- De raffinagesector (met fossiele brandstoffen als benzine en diesel als belangrijke producten) zal zo goed als verdwijnen. Evengoed kan deze sector zich toeleggen op synthetische grond- en brandstoffen, zoals synkerosine voor de luchtvaart.
- Voor de organische basischemie zijn er diverse manieren om klimaatneutraal en circulair te worden. Zo kunnen basismoleculen gemaakt worden van afgevangen CO2, kunnen synthetische of biogene grondstoffen gebruikt worden en zijn er tal van opties om de (eind)producten in te zamelen en weer als grondstof te gebruiken (recyling). De energie die nodig is voor het productieproces, bijvoorbeeld om de krakers en fornuizen te verhitten, kan geleverd worden door elektriciteit en groene waterstof.
- Ook kunstmestproductie kan klimaatneutraal en circulair worden, waarbij groene waterstof een hoofdrol speelt. Een circulaire landbouw, waarin kunstmest niet nodig is, maakt idealiter de kunstmestproductie overbodig, maar deze zal in Nederland, Europa en de rest van de wereld nog een tijd op zich laten wachten.
- Staal kan geproduceerd worden met waterstof, waarbij nagenoeg geen CO2 vrijkomt. Diverse staalbedrijven in de wereld experimenteren hiermee, waarbij het Zweedse SSAB koploper is (zie casus III Groen staal uit Zweden).281 Alleen volledige recycling maakt staalproductie volledig circulair, en dit moet dus het uiteindelijke doel zijn van groene industriepolitiek. Tot die tijd heeft een op waterstof gebaseerde staalproductie, met een zo groot mogelijke rol voor gerecycled staal, de groenste toekomst.
Voor alle opties om de basisindustrie te verduurzamen geldt dat er aanzienlijke hoeveelheden duurzaam opgewekte energie nodig zijn. De toegenomen vraag komt enerzijds omdat fossiele energiebronnen vervangen worden door duurzame bronnen en anderzijds omdat de inzet van duurzame bronnen meer energie kan vragen dan de inzet van fossiele bronnen (de productie van waterstof kost veel meer energie dan het gebruik van aardgas, bijvoorbeeld). De benodigde duurzame energie kan deels in Nederland opgewekt worden, maar het is ook denkbaar dat deze geïmporteerd moet worden (in 2021 zal Wetenschappelijk Bureau GroenLinks een rapport uitbrengen over de voors en tegens van de import van waterstof). Hoe dan ook zal de toenemende vraag naar duurzame energie grote gevolgen hebben voor de Nederlandse en Europese energiehuishouding. Deze opgave is evenwel geen onderwerp van dit rapport.
7.5 Heeft Nederland een groene basisindustrie nodig?
Goed, een groene basisindustrie is dus technisch gezien mogelijk. Gelukkig maar, want de Nederlandse basisindustrie produceert basismaterialen waarop onze samenleving is gebouwd: van de muren van je huis tot je schoenzool en van de behuizing van je laptop tot het chassis van je elektrische auto. Maar moet dat allemaal in Nederland geproduceerd worden? En heeft Nederland wel de juiste locatiefactoren voor een groene basisindustrie?
Liever niet hier, toch?
Er zijn goede redenen om te pleiten voor geen of weinig basisindustrie in Nederland, ook al is die klimaatneutraal en circulair. Zo neemt de basisindustrie veel plaats in terwijl we in dit land al moeten woekeren met de ruimte. Willen we naast Schiphol, de Rotterdamse en Amsterdamse haven en een uitgestrekt snel- wegennetwerk dat ‘Nederland Distributieland’ faciliteert ook de basisindustrie alle ruimte geven? De natuur staat al zwaar onder druk in dit land.
Ook economisch gezien kun je je afvragen of Nederland moet inzetten op basisindustrie. Onze industriële clusters produceren bulkgoederen en basismaterialen (zoals staal, chemische basisproducten en kunstmest, zie hoofdstuk 1 Fors en fossiel – de Nederlandse basisindustrie in vogelvlucht) die moeten concurreren op een wereldmarkt met flinterdunne marges. Op sommige mondiale markten, zoals die voor staal, is er overproductie. Is het niet logischer om ons te richten op de productie van kennis en diensten, in plaats van op productie van goederen?
De afgelopen decennia heeft veel maakindustrie (denk aan textielfabrieken of de scheepsbouw) ons land verlaten met een soortgelijke argumentatie (waarbij met name arbeidskosten een rol speelden). Waarom niet ook een vergelijkbare exit voor de basisindustrie? Is het niet slimmer om te pleiten voor een diensteneconomie die veel minder vervuilt?
Het macro-economisch belang van de basisindustrie moet niet overschat worden: circa 2,3 procent van het bbp staat op conto van de basisindustrie. Ruim 2 procent is niet weinig maar de Nederlandse economie stort niet in als de fabriekspoorten van Shell, Dow Chemical, Tata Steel en andere industriële concerns sluiten. Daarnaast vloeien veel van de winsten naar het buitenland (tien van de twaalf grootste industriële bedrijven hebben een overzees hoofdkantoor; zie hoofdstuk 1 Fors en fossiel – de Nederlandse basisindustrie in vogelvlucht). Ze komen dus niet of nauwelijks ten goede van de Nederlandse samenleving (sterker: Tata Steel betaalde nooit winstbelasting in Nederland).
Tata Steel heeft in Nederland nooit winstbelasting betaald
Maar de mensen die daar werken dan? Lokaal kan de werkgelegenheid die de basisindustrie oplevert van groot belang zijn. Bij Dow Chemical in Terneuzen werken bijvoorbeeld ruim 3.500 mensen, op Chemelot in Geleen ruim achtduizend en bij Tata Steel in IJmuiden negenduizend. Hoewel het verliezen van een baan een persoonlijk drama kan betekenen, zullen de verloren banen in de fossiele basisindustrie gemakkelijk gecompenseerd worden door nieuwe banen; deels in de groene industrie, deels daarbuiten, temeer daar een groot tekort is aan technische banen (die juist in de fossiele basisindustrie te vinden zijn).
Groene basisindustrie hoort in Nederland
Kortom, in de afruil tussen baten en lasten die het streven naar brede welvaart met zich meebrengt, zou je ervoor kunnen pleiten om de fossiele basisindustrie in Nederland te laten versterven en geen groene basisindustrie op te bouwen. En toch zou dat onverstandig zijn. Er zijn meerdere redenen waarom Nederland moet streven naar een groene basisindustrie binnen zijn landsgrenzen.
We moeten op z’n minst proberen om de bestaande industrie te vergroenen
Ten eerste huisvest Nederland relatief veel basisindustrie die de mogelijkheid heeft om te vergroenen (zie hoofdstuk 2 Groene koplopers aan de Noordzee – schets van een klimaatneutrale en circulaire industrie in 2050). Een aantal locatiefactoren – infrastructuur, kennis, menselijk kapitaal, ligging aan enerzijds de Noordzee en anderzijds een groot commercieel achterland – zijn gunstig. Het zou zonde zijn om deze gunstige factoren te negeren en niet op z’n minst te proberen de bestaande industrie in Nederland (grotendeels) te vergroenen.
Daarnaast vraagt een circulaire economie om een (deels) lokale economie en dus een (deels) lokale basisindustrie. In een circulaire economie worden kringlopen gesloten en kan wat voorheen als ‘afval’ gold, dienstdoen als grondstof voor nieuwe producten. Zo wordt in een circulaire basisindustrie de grondstof ijzererts vervangen door schroot. Om te voorkomen dat we ons schroot de wereld over slepen
om elders tot ijzer te laten versmelten – wat ook tot een aanzienlijke ecologische voetafdruk kan leiden, zeker als de recycling plaatsvindt in landen met een zwakke milieuwetgeving – is het verstandiger om een staalfabriek te hebben in de buurt van de bron van het schroot, oftewel de markten waar dat staal geconsumeerd wordt. Een Europese staalindustrie, waarvan een Nederlandse fabriek onderdeel kan zijn, draagt dus bij aan een circulaire samenleving.
Ook voor andere industriële productieketens geldt dat fysieke nabijheid een voorwaarde kan zijn om stappen te zetten naar meer circulariteit in de basisindustrie. Zoals uit hoofdstuk 2 Groene koplopers aan de Noordzee – schets van een klimaatneutrale en circulaire industrie in 2050 blijkt, kunnen (bijvoorbeeld) de reststromen van hoogovens waarin staal gemaakt wordt, als grondstof dienen voor de chemische basisindustrie. Etheen (ook wel ethyleen) is een belangrijke bouwsteen in de organische chemie. Nu wordt etheen vooral verkregen door het ‘kraken’ van nafta, afkomstig uit de raffinage van aardolie. Etheen is echter ook te produceren met de CO en CO2 die vrijkomt bij de productie van bijvoorbeeld staal en kunstmest, met behulp van water en groene stroom. Die CO en CO2 moet van de staalfabriek vervoerd worden naar de chemische installaties die er etheen van maken en hoe dichter ze bij elkaar liggen, hoe makkelijker dat gaat. Kortom: kringlopen in een ‘symbiotische industrie’ laten zich makkelijker sluiten als ze lokaal zijn.
Een groene basisindustrie biedt geopolitieke voordelen
Een groene basisindustrie biedt ook geopolitieke voordelen. Internationale handelsoorlogen liggen nog altijd op de loer, ook al zetelt er gelukkig weer een internationaal georiënteerde president in het Amerikaanse Witte Huis. Het is dan ook strategisch en geopolitiek verstandig om cruciale productiefaciliteiten te behouden binnen de Europese Unie. Denk aan de bestrijding van de coronapandemie: velen vroegen zich verbaasd af waarom Nederland en andere Europese landen zelf geen mondkapjes produceerden en ze uit China moesten importeren.
Een diverse economie – dus een economie die diverse sectoren kent, zoals landbouw, zakelijke dienstverlening én basisindustrie – is weerbaarder tegen economische tegenslag, omdat niet elke sector even hard geraakt wordt tijdens een economische schok. Daarnaast biedt een diverse economie ook meer mogelijkheden voor inclusiviteit: niet iedereen heeft de eigenschappen om te floreren in een hoogwaardige diensteneconomie; veel mensen werken liever met hun handen dan de hele dag achter een bureau te zitten.
Bovendien wordt van een groene industriepolitiek niet alleen Nederland, maar ook de rest van de wereld groener. Als Nederland erin slaagt om een vruchtbare proeftuin te creëren voor groene basisindustrie – wat, zoals in paragraaf 7.7 duidelijk zal worden, de kern van groene industriepolitiek moet zijn – kunnen we groene koplopers ontwikkelen die in heel de wereld kunnen helpen om de groene transitie vorm te geven.
Van groene industriepolitiek wordt ook de rest van de wereld groener
Nederland heeft de plicht om hieraan bij te dragen. Zoals in paragraaf 7.2 al benoemd, is Nederland één van de vroegst geïndustrialiseerde en één van de rijkste OESO-landen. Met relatief weinig inwoners heeft het zowel historisch als actueel een disproportioneel grote CO2-